Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1942

Datum uitspraak2007-08-15
Datum gepubliceerd2007-08-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07-4873
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Schorsing besluit tot verplichte overplaatsing van onderwijs. Afwijzing verzoek weer toegelaten te worden op oude school. Partijen dienen in overleg tot een oplossing te komen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 4873 AW uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 augustus 2007 in de zaak van: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster, gemachtigde: mr. R.J.J. Hilberts, advocaat te Haarlem, tegen: de Bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs te Haarlem, verweerder, gemachtigde: mr. V.G.A. Kellenaar, juridisch adviseur in dienst van VOS/ABB te Woerden, 1. Procesverloop Bij besluit van 6 juli 2007 heeft verweerder besloten verzoekster met ingang van 1 augustus 2007 op grond van het bepaalde in artikel 10.6, tweede lid onder b van de CAO Primair Onderwijs verplicht over te plaatsen[school B]. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 24 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 juli 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 augustus 2007, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Hilberts, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kellenaar, voornoemd en C.W. Amama, lid van het bestuur. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Verzoekster heeft sedert 6 januari 2003 een vaste aanstelling bij de [school A] in Haarlem. Het afgelopen schooljaar was verzoekster werkzaam als leerkracht van groep 6. In november 2006 hebben de klassenouders zich tot de directeur gewend met een klacht over de pedagogische vaardigheden van verzoekster. Verzoekster heeft de wijze waarop de directeur deze klacht heeft afgehandeld niet als positief en steunend ervaren en de verhoudingen tussen verzoekster en de directeur zijn vervolgens verslechterd, tot in februari 2007 een incident heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan de directeur heeft gemeend dat verdere samenwerking tussen de schoolleiding en verzoekster niet meer mogelijk was. De directeur heeft verweerder dringend geadviseerd verzoekster voor te dragen voor de verplichte mobiliteit. Bij schrijven van 19 april 2007 heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dit advies te zullen overnemen. Voorts heeft hij verzoekster medegedeeld dat is besloten haar voorlopig op non-actief (lees ziek) te stellen. Verzoekster is aangegeven dat niet gereageerd mocht worden op vacatures binnen het openbaar primair onderwijs in Haarlem. Verweerder heeft voorts gesteld een onderzoek te willen laten verrichten naar verzoeksters pedagogische houding en handelen, communicatie met ouders, collega's en directie, en introspectie. Afhankelijk van de uitslagen zou vervolgens gekeken worden of het mogelijk was om verzoekster (.. ) te herplaatsen binnen het openbaar onderwijs in Haarlem. 2.3 Verzoekster heeft meerdere malen schriftelijk te kennen gegeven met de op-non- actiefstelling niet akkoord te gaan. Voorts heeft zij op 29 mei 2007 aangegeven aan een assessment geen medewerking te willen verlenen. Vervolgens heeft verweerder op 22 juni 2007 aan de gemachtigde van verzoekster laten weten tot een overplaatsing met wederzijds goedvinden te willen overgaan, waarbij de overplaatsing "formeel zal geschieden op grond van de vertrouwensbreuk met de directeur." 2.4 Op 29 juni is verzoekster een functie aangeboden op [school B]. Toen verzoekster, na een gesprek over de school met een bestuurlid, op 29 juni 2007 liet weten de functie niet te willen accepteren heeft verweerder de bestreden beschikking tot verplichte overplaatsing genomen. 2.5 Verzoekster wijst erop dat de aanleiding voor de verplichte overplaatsing louter is de door verweerder gestelde verstoorde arbeidsrelatie en onherstelbare vertrouwensbreuk tussen de directeur en verzoekster en niet het feit dat zij niet dan wel niet deugdelijk zou functioneren. Naar haar mening is de gekozen maatregel daarom veel te ingrijpend voor het oplossen van het ontstane conflict. Volgens verzoekster is er het afgelopen schooljaar één klacht geweest, afkomstig van een tweetal ouders. Vanuit de ouders heeft verzoekster vervolgens niets meer vernomen. Wel is de verhouding tussen verzoekster en de directeur van de school als gevolg van die klacht verslechterd, heeft zich een aantal incidenten voorgedaan tussen haar en de directeur met daarop volgend misverstanden in de communicatie en is alles in februari geëscaleerd. Verzoekster is evenwel van mening dat de verhouding tussen haar en de directeur niet zodanig verstoord is dat er sprake zou zijn van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Verzoekster stelt dat zij haar vertrouwen in de directeur nimmer heeft opgezegd en ook steeds voorstellen heeft gedaan om de impasse te doorbreken en de situatie te herstellen. 2.6 Verzoekster vindt het verplichte karakter van de overplaatsing ook buiten proportie, omdat de nadelige gevolgen voor haar onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doel: vermijding van enig contact tussen de directeur en verzoekster. 2.7 Subsidiair stelt verzoekster dat overplaatsing naar [school B] geen optie is, omdat er geen sprake is van een gelijkwaardige functie. Zij zal daar komen te werken in de combinatiegroep 7/8, terwijl zij altijd als leerkracht werkzaam is geweest in de groepen 4 tot en met 6 en zich niet kan vinden in het lesgeven in een combinatiegroep. Ook hanteert [school B] een behoorlijk andere onderwijsfilosofie en is de school vele malen kleiner dan de [school A]. Verzoekster heeft twee alternatieve scholen voorgedragen, op welk voorstel verweerder niet is ingegaan. Ook om deze reden is bij de voorbereiding van het besluit volgens verzoekster niet dan wel onvoldoende rekening gehouden met haar belang. 2.8 Verweerder heeft, samengevat, gesteld dat verzoekster zelf herhaaldelijk heeft aangegeven zich niet gesteund te voelen door de directeur en geen vertrouwen te hebben in zijn keuzes als leidinggevende. De contacten tussen de directeur en verzoekster liepen volgens verweerder erg moeizaam en alle gesprekken mondden uit in een conflict. Volgens verweerder is er in februari 2007 sprake geweest van een escalatie: verzoekster is toen enorm tekeer gegaan tegen de directeur en heeft hem grote verwijten gemaakt. Vanaf dat moment zijn de verhoudingen volgens verweerder nog moeizamer geworden met als gevolg dat de directie van de school unaniem heeft geconstateerd dat er een enorme vertrouwensbreuk is tussen verzoekster en de directie, waardoor verdere samenwerking onmogelijk is. 2.9 Verweerder heeft er voorts op gewezen dat hij in de maanden maart tot en met juni heeft getracht tot een overplaatsing met wederzijds goedvinden te komen - de functie op [school B] voldoet, volgens verweerder, aan alle criteria door verzoekster gesteld en is passend voor verzoekster - maar verzoekster is niet bereid gebleken aan redelijke voorstellen van de zijde van het bestuur mee te werken. Daarom is uiteindelijk toch een verplichte overplaatsing noodzakelijk geworden. 2.10 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.11 Artikel 10.6, tweede lid onder b van de CAO Primair Onderwijs (verder: CAO) luidt: "De werkgever kan de werknemer zonder zijn instemming overplaatsen: ingeval van een conflictsituatie, waarbij overplaatsing noodzakelijk is om tot werkbare verhoudingen te komen." 2.12 Allereerst wordt geoordeeld dat de in de CAO vervatte mogelijkheid tot overplaatsing van een leerkracht ingeval van een conflictsituatie teneinde weer tot een werkbare situatie te komen, uit een oogpunt van onderwijsbelang en het belang van de betrokken school, niet onredelijk voorkomt. In zoverre is verweerder dan ook gebleven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. 2.13 Gelet op de formulering van het bepaalde in artikel 10.6, tweede lid onder b van de CAO is het besluit tot overplaatsing van verzoekster de bevoegdheid van het bevoegd gezag. Dit heeft tot gevolg dat de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik is gemaakt door de rechter, zeker in het kader van een voorlopige voorziening, slechts terughoudend kan worden getoetst. 2.14 De vraag dient zich vervolgens aan of in het hier voorliggende geval sprake is van een conflictsituatie, althans van een zodanig onwerkbare situatie dat verweerder zich genoopt kon voelen om verzoekster naar een andere school onder zijn gezag over te plaatsen. 2.15 De voorzieningenrechter stelt vast dat in de stukken meerdere keren van de zijde van verweerder wordt aangegeven dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen verzoekster en de directeur, die klaarblijkelijk zijn oorsprong vindt in kritiek op verzoeksters functioneren, waarbij communicatieproblemen een grote rol spelen. Ter onderbouwing daarvan bevindt zich in het dossier een verslag van de bespreking tussen de directeur en verzoekster van de klacht van de ouders in november 2006, in verband waarmee door de directeur van de school op 20 november 2006 een brief is verzonden, waarin de ouders met klem wordt verzocht met vragen en onduidelijkheden in eerste instantie het gesprek aan te gaan met de betreffende leerkracht en voor verzoekster een coachingstraject wordt ingezet. In het dossier bevinden zich over de periode november 2006 tot maart 2007 vervolgens geen nadere verslagen van gesprekken tussen de directeur en verzoekster; geen rapportages van de coach waaruit zou moeten volgen dat er onvoldoende vordering wordt gemaakt; geen verdere klachten van ouders. Wat er zich heeft voorgedaan in die periode waaruit zou moeten volgen dat de situatie volledig onwerkbaar zou zijn geworden is niet gebleken. Opvallend is ook dat verzoekster ook na het incident in februari 2007 nog een maand met haar werkzaamheden is doorgegaan alvorens op non-actief (lees ziek) te zijn gesteld. 2.16 Indien het, naar zijn mening kennelijk niet mogelijk was met verzoekster in gesprek te komen en afspraken te maken en ook het ingezette coachingstraject geen resultaat leek op te leveren, had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van de schooldirectie gelegen om een en ander een meer formeel karakter te geven, bijvoorbeeld door middel van functioneringsgesprekken en beoordelingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval door de directeur te snel naar het middel van overplaatsing is gegrepen, omdat een dergelijk middel eerst voor de hand ligt indien andere, formele hulpmiddelen aantoonbaar niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. 2.17 Verweerder heeft ter zitting gesteld dat, in afwijking van het advies van het schoolbestuur om verzoekster verplicht over te plaatsen, aanvankelijk is getracht verzoekster vrijwillig over te plaatsen, doch dat hij uiteindelijk tot verplichte overplaatsing werd genoodzaakt door verzoeksters inflexibele weigering om aan een vrijwillige overplaatsing mee te werken. Nog daargelaten dat deze stelling wordt weersproken in de brief van 19 april 2007, waarin verweerder aangeeft het advies van de directeur om verzoekster verplicht over te plaatsen over te zullen nemen, ziet de voorzieningenrechter in de stukken geen bewijs dat verweerder in de periode vanaf maart tot juni pogingen heeft gedaan om voor verzoekster een overplaatsing op basis van wederzijds goedvinden te realiseren. Verweerder geeft uitdrukkelijk aan dat verzoekster niet mag reageren op vacatures binnen het primair openbaar onderwijs in Haarlem. Verzoekster wordt medegedeeld dat zij mee dient te werken aan een assessment door een onafhankelijk bureau "teneinde vast te stellen of het pedagogisch handelen, de communicatie en introspectie van verzoekster door coaching zodanig ontwikkeld kunnen worden dat verzoekster het binnen het onderwijs benodigde competentie-niveau bereikt." en, vervolgens op 29 juni 2007, twee weken voor het einde van het schooljaar, ontvangt verzoekster één aanbod van verweerder, namelijk een plaatsing, aanvankelijk deels binnen de formatie en deels boventallig, op [school B], met daarbij de opmerking dat als partijen er niet uitkomen er wordt overgegaan tot eenzijdige besluitvorming. 2.18 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet al het vorenstaande overziend in de eerste plaats worden geconcludeerd dat verweerder, bij gebreke van een (controleerbare) feitelijke grondslag, op basis van de enkele stelling van de directeur dat er sprake was van een onwerkbare situatie op de school - het functioneren als leerkracht is immers uitdrukkelijk niet ten grondslag gelegd aan het advies van 19 maart 2007 - niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat het belang van de school er toe noopte verzoekster over te plaatsen. Voorts acht de voorzieningenrechter de wijze waarop verweerder de ontstane situatie vervolgens heeft aangepakt, door verzoekster gedurende drie maanden in het ongewisse te laten over haar toekomst - waarbij zij zonder duidelijke grondslag op non-actief (lees ziek) is gesteld - en tenslotte in twee weken, zonder mogelijkheid tot overleg, tot overplaatsing over te gaan, jegens verzoekster onzorgvuldig. 2.19 Het bestreden besluit zal, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in een eventuele beroepsprocedure niet in rechte stand kunnen houden. Gelet hierop zal het bestreden besluit tot overplaatsing per 1 augustus 2007 naar [school B] worden geschorst. 2.20 Deze schorsing betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verzoekster, zoals zij in bezwaar (primair) vordert, het nieuwe schooljaar weer kan hervatten op de [school A]. Gezien hetgeen zich in de afgelopen maanden heeft voorgedaan, en uitgaande van de verklaringen van alle betrokken partijen in de stukken - ook verzoeksters coach en haar aanvankelijke gemachtigde hebben aangegeven terugkeer niet mogelijk (meer) te achten - lijkt hervatting op die school niet realistisch. Uit hoofde van zijn verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid voor de onder zijn gezag ressorterende scholen, zal verweerder in verband hiermee worden opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een eerste overleg met verzoekster te initiëren met als doel uit de onstane situatie te geraken. Beide partijen zullen zich in dat overleg conctructief dienen op te stellen en naar een oplossing moeten zoeken die recht doet aan de belangen van beide partijen. Dit betekent dat ook verzoekster bereid moet zijn te erkennen en accepteren dat haar functioneren, wat betreft haar communicatieve vaardigheden, een punt van aandacht is en bereid moet zijn haar deel van de verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie te nemen. 2.21 Het verzoek daartoe zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen. 2.22 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit van 6 juli 2007, voor zover dat ziet op de overplaatsing van verzoekster per 1 augustus 2007 naar de [school B]; 3.2 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover daarbij is gevorderd dat verzoekster weer wordt toegelaten tot haar werkzaamheden aan de [school A] af; 3.3 verstaat dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met verzoekster in overleg zal treden om te komen tot een oplossing van de thans ontstane situatie; 3.4 veroordeelt de Bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs Haarlem in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door het Openbaar Primair Onderwijs Haarlem aan verzoekster; 3.5 gelast dat het Openbaar Primair Onderwijs Haarlem het door verzoekster betaalde griffierecht van € 143,- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning - Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 15 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.